Directe planschade en binnenplanse afwijkingsmogelijkheid

Publicatie datum: 25 november 2021 11:58
Conform vaste jurisprudentie (zie o.a. de overzichtsuitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582) dient bij indirecte planschade (wijziging op gronden van derden) bij de maximale invulling van een bestemmingsplan, een in dat bestemmingsplan opgenomen ontheffingsmogelijkheid, buiten beschouwing te worden gelaten. Dit geldt ook voor een in dat bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid om, bij omgevingsvergunning, af te wijken van regels van dat bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State oordeelde onlangs in haar uitspraak van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2166 dat deze vaste jurisprudentie eveneens geldt bij directe planschade (wijziging op eigen gronden). Jurist Leonie Vos legt een en ander uit aan de hand van jurisprudentie.

Wat was er aan de hand?

Appellant exploiteert een pluimveebedrijf. Appellant had bij het college van B&W gevraagd of het in principe kan meewerken aan een bouwvergunning voor een op zijn perceel nieuw op te richten pluimveestal. 

Het college heeft aan appellant te kennen gegeven dat onder het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is opgenomen. Op grond van deze bepaling kan appellant zijn bedrijf alleen uitbreiden als sprake is van een veehouderij die blijvend beschikt over voldoende grond voor een veebezetting van twee grootvee-eenheden per hectare of minder. Als appellant zijn bedrijf wil uitbreiden, dan zal hij in een concrete aanvraag in elk geval moeten aantonen dat hij aan deze voorwaarde voldoet. 

Appellant heeft het college vervolgens verzocht hem tegemoet te komen in de planschade die hij lijdt als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2014". Door dit bestemmingsplan is op het perceel van appellant een bouwblok komen te liggen met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – beperkingen veehouderij”. Hierdoor is het niet mogelijk een nieuwe veestal te bouwen, zodat hij ook het aantal dieren dat hij houdt niet verder kan uitbreiden, wat volgens appellant betekent dat hij in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren.

Het college heeft het verzoek van appellant afgewezen, omdat de schade die appellant stelt te lijden niet het gevolg is van een van de in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) genoemde oorzaken. Aangezien deze bepaling een limitatieve opsomming bevat van schadeoorzaken op grond waarvan een tegemoetkoming kan worden toegekend, heeft appellant geen aanspraak op een tegemoetkoming, aldus het college. Er kan pas sprake zijn van een grondslag voor planschade als er een afwijzend besluit is genomen over de verlening van een (binnenplanse) afwijkingsmogelijkheid.

Beroep

Appellant stelt in beroep dat het college de aanvraag niet had mogen afwijzen, daar het van hem niet kan worden verlangd dat hij eerst een omgevingsvergunning aanvraagt voordat hij om een tegemoetkoming in planschade kan verzoeken, omdat op voorhand duidelijk is dat het college niet wil meewerken aan de uitbreiding van zijn bedrijf en hij onnodige kosten moet maken voor het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Volgens appellant kan worden volstaan met het doen van een principeverzoek. 

De rechtbank heeft overwogen dat bij de Wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) in artikel 6.1 van de Wro een nieuw zesde lid is ingevoegd dat op 25 april 2013 in werking is getreden.

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro (Kamerstukken II, 2011/12, 33 135, nr. 3) valt af te leiden dat met dat nieuwe artikellid duidelijk wordt gemaakt dat schade als gevolg van een bepaling die slechts een bevoegdheid geeft tot een nader besluit, pas bepaald wordt nadat een besluit, gebruik makend van die bevoegdheid, is genomen. Regels in een bestemmingsplan waarbij is aangegeven dat daarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken, zoals in het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" het geval is, leiden dus pas tot planschade nadat een beslissing is genomen over het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van dat bestemmingsplan. 

De rechtbank heeft verder overwogen dat uit het voorgaande volgt dat, om vast te kunnen stellen of appellant schade lijdt als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro, appellant eerst een omgevingsvergunning zal moeten aanvragen voor de uitbreiding van zijn bedrijf en het besluit van het college op die aanvraag zal moeten afwachten, waarbij het de vraag is of het college bereid is om op grond van de in het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" neergelegde afwijkingsbevoegdheid af te wijken en of appellant aan de voorwaarden om af te kunnen wijken voldoet. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant geen aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend. Volgens haar is het door appellant ingediende principeverzoek en de reactie daarop van het college daarmee niet gelijk te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het verzoek van om een tegemoetkoming in planschade dan ook terecht afgewezen.

Hoger beroep

De Afdeling volgt het standpunt van het college en de rechtbank. Daartoe wordt overwogen dat op grond van art. 6.1 lid 6 Wro schade door een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid pas bepaald kan worden als er een besluit genomen is, waarbij gebruik is gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. De Afdeling is verder van oordeel dat het in beginsel niet onredelijk belastend is om van een eigenaar te vergen een aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen. Het gegeven dat in dit geval de kosten van een aanvraag met bijbehorende stukken € 4.000,- zal bedragen acht de Afdeling ook niet onredelijk. Daarbij moet volgens de Afdeling bedacht worden dat appellant de kosten van de aanvraag vergoed kan krijgen als de door hem geleden planschade is vastgesteld. 

Nadere toelichting

Uit deze uitspraak blijkt dat bij de maximale invulling van een bestemmingsplan een in dat bestemmingsplan opgenomen ontheffingsmogelijkheid buiten beschouwing moet worden gelaten en hetzelfde geldt voor een in dat bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid om, bij omgevingsvergunning, af te wijken van regels van dat bestemmingsplan. Deze vaste jurisprudentie heeft betrekking op een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade door een planologische wijziging van gronden van derden. Er is volgens de Afdeling geen aanleiding om daarover anders te oordelen in het geval waarin, zoals hier, de gestelde schade door een planologische wijziging op de gronden van de desbetreffende aanvrager is veroorzaakt (directe planschade).  Artikel 6.1 lid 6 van de Wro moet zo worden begrepen dat het college van B&W van degene die om een tegemoetkoming in planschade verzoekt, kan worden verlangd dat deze zijn schade beperkt door een aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen. Van een eigenaar wordt inmiddels verwacht dat hij daadwerkelijk een beroep doet op die flexibiliteitsbepaling (middels het indienen van een omgevingsvergunning). Pas indien het college van B&W weigert medewerking te verlenen om middels gebruikmaking van die binnenplanse flexibiliteitsbepaling de gevraagde omgevingsvergunning af te geven, ontstaat de mogelijkheid/grondslag om een aanvraag om planschade in te dienen. Het college van B&W kan het aanvragen van een dergelijke vergunning echter niet vergen als dit zeer onredelijk belastend is. Dit kan naar ons oordeel bijvoorbeeld het geval zijn als er wel uitzonderlijk hoge kosten meegemoeid zouden gaan. Daarnaast zal het ook onredelijk kunnen zijn als op voorhand wel duidelijk en ondubbelzinnig vast zou staan dat een aanvraag door het college van B&W zal worden geweigerd. Dit kan het geval zijn als duidelijk is dat strijd zou ontstaan met andere of hogere regelgeving (bijv. provinciaal of rijksbeleid). Naar ons oordeel zou dan wel een beroep op die flexibiliteitsbepaling onredelijk belastend kunnen zijn en op grond daarvan achterwege gelaten kunnen worden.

>>Naar de volledige uitspraak

 

 

Contact
Telefoon: 088-8883000
E-mail: info@thorbecke.nl
 
 
Volg ons via
 
 

Terug naar

Missie van Thorbecke
Door daadkracht én in samenwerking
publieke organisaties verder brengen

 

 

Thorbecke Nieuwsbrief

 

Contact
088-8883000
info@thorbecke.nl