In de zaak van ECLI:NL:RBNHO:2021:1863 vroeg het No Cure No pay bedrijf (verder te noemen: NCNP-bedrijf) om de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van het onderhavige object en de door de uitvoeringsorganisatie opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig vóór het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.
Het NCNP bedrijf stelde dat zij de gevraagde gegevens niet hebben ontvangen. In beroep werd hiervan dan ook melding gemaakt. De uitvoeringsorganisatie gaf desgevraagd aan dat de gevraagde gegevens voorafgaand aan de hoorzitting ter inzage hadden gelegen en dat van een professionele rechtsbijstandsverlener mag worden verwacht dat hij hiervan op de hoogte is. Tijdens de hoorzitting is er door het NCNP bedrijf ook niet meer naar deze gegevens gevraagd.
De rechter oordeelde dat de verplichtingen van de uitvoeringsorganisatie niet zijn beperkt tot terinzagelegging. Artikel 7:4, vierde lid, van de Awb bepaalt dat belanghebbenden van de in bezwaar ter inzage gelegde stukken, tegen vergoeding van ten hoogste de kosten, afschriften kunnen verkrijgen. Die bepaling geeft een belanghebbende het recht op toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7568, r.o. 5.1). Nu het NCNP bedrijf uitdrukkelijk heeft verzocht om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken, was de uitvoeringsorganisatie naar het oordeel van de rechtbank gehouden die stukken aan haar toe te zenden, een en ander tegen vergoeding van ten hoogste de kosten. De omstandigheid dat het NCNP bedrijf geen afspraak heeft gemaakt om de stukken in te zien en tijdens de hoorzitting niet om de stukken heeft verzocht, bracht de rechter niet tot een ander oordeel.
Vrijwel een identieke zaak (ECLI:NL:GHDHA:2021:882) speelde tussen hetzelfde NCNP bureau en een andere uitvoeringsorganisatie. Echter, in dit geval had de uitvoeringsorganisatie het NCNP bedrijf per e-mail gewezen op de mogelijkheid om de stukken voorafgaand aan de hoorzitting in te zien. Gelet op de inhoud van deze e-mail was het Gerechtshof van oordeel dat de Heffingsambtenaar heeft voldaan aan zijn verplichting als bedoeld in artikel 7:4, lid 2 en lid 3, Awb.
Als het NCNP bedrijf van mening is dat de uitvoeringsorganisatie op grond van artikel 40 Wet WOZ verplicht was om de stukken in kopie aan hem te zenden, is dat onterecht.
Naar het oordeel van het Hof volgt uit artikel 40 Wet WOZ geen verplichting de stukken waar belanghebbende tijdens de bezwaarfase om heeft verzocht voorafgaand aan het horen toe te zenden. De wetgever heeft met artikel 7:4, lid 4, Awb reeds een voorziening getroffen voor deze situatie. Afschriften van op de zaak betrekking hebbende stukken kunnen immers tegen vergoeding worden verkregen door belanghebbende. Ook artikel 7:4, lid 4, Awb verplicht de Heffingsambtenaar niet tot toezending van die stukken.
>> Naar de volledige uitspraak