De immateriële schadevergoeding wordt uitgekeerd om de belanghebbende te compenseren voor de spanning en de frustratie gedurende het uitblijven van duidelijkheid.
De omstandigheid dat een procedure over een zeer gering financieel belang gaat, staat toekenning van een schadevergoeding in de weg. Indien het belang van een procedure uitsluitend is gelegen in de vaststelling van een of meer door of aan een bestuursorgaan te betalen bedragen, moet worden aangenomen dat de procedure betrekking heeft op een zeer gering financieel belang, indien de som van die bedragen niet meer bedraagt dan €15 (HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:965).
Voor de afhandeling van zaken in eerste aanleg heeft de Hoge Raad in 2016 uitspraak gedaan dat de berechting van de zaak binnen twee jaar moet zijn gedaan nadat bezwaar is gemaakt (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252).
De Coronapandemie geldt als ‘bijzondere omstandigheid’ waardoor de bovenstaande afhandelingstermijn van twee jaar kan worden verlengd met 4 maanden (Hof Arnhem-Leeuwarden 8 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5705)
In een recente uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9802 was de termijn tussen de datum van het indienen van het bezwaarschrift en de datum waarop de rechtbank uitspraak deed 29 maanden. Dat betekent dat de redelijke termijn van 2 jaar + 4 maanden met 1 maand in deze zaak was overschreden.
Het Gerechtshof heeft toen gekeken naar het financiële belang dat deze man had bij het geschil over de waarde. Voor de OZB en rioolheffing kwam het financiële belang niet boven de € 15,-. Aangezien de belanghebbende geen bewijs had aangedragen voor zijn gevolgen van de Inkomstenbelasting, wees het Gerechtshof het verzoek om immateriële schadevergoeding in de WOZ af.
>> Naar de volledige uitspraak