Immateriële schadevergoeding in de WOZ

Publicatie datum: 15 november 2021 11:03
De toekenning van immateriële schadevergoeding in de WOZ zien wij de laatste tijd steeds vaker. In 2014 oordeelde de Hoge Raad (HR 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1461) dat een belanghebbende recht heeft op toekenning van een immateriële schadevergoeding, indien de redelijke termijn, die staat voor de afhandeling/behandeling van de zaak, wordt overschreden. Bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat van het bovenstaande wordt afgeweken.

De immateriële schadevergoeding wordt uitgekeerd om de belanghebbende te compenseren voor de spanning en de frustratie gedurende het uitblijven van duidelijkheid.

Relatering immateriële kostenvergoeding aan hoogte financieel belang

De omstandigheid dat een procedure over een zeer gering financieel belang gaat, staat toekenning van een schadevergoeding in de weg. Indien het belang van een procedure uitsluitend is gelegen in de vaststelling van een of meer door of aan een bestuursorgaan te betalen bedragen, moet worden aangenomen dat de procedure betrekking heeft op een zeer gering financieel belang, indien de som van die bedragen niet meer bedraagt dan €15 (HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:965).

Afhandelingstermijn beroepzaken in eerste aanleg

Voor de afhandeling van zaken in eerste aanleg heeft de Hoge Raad in 2016 uitspraak gedaan dat de berechting van de zaak binnen twee jaar moet zijn gedaan nadat bezwaar is gemaakt (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). 

De Coronapandemie geldt als ‘bijzondere omstandigheid’ waardoor de bovenstaande afhandelingstermijn van twee jaar kan worden verlengd met 4 maanden (Hof Arnhem-Leeuwarden 8 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5705)

In een recente uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9802 was de termijn tussen de datum van het indienen van het bezwaarschrift en de datum waarop de rechtbank uitspraak deed 29 maanden. Dat betekent dat de redelijke termijn van 2 jaar + 4 maanden met 1 maand in deze zaak was overschreden.

Het Gerechtshof heeft toen gekeken naar het financiële belang dat deze man had bij het geschil over de waarde. Voor de OZB en rioolheffing kwam het financiële belang niet boven de € 15,-. Aangezien de belanghebbende geen bewijs had aangedragen voor zijn gevolgen van de Inkomstenbelasting, wees het Gerechtshof het verzoek om immateriële schadevergoeding in de WOZ af.
>> Naar de volledige uitspraak 

 

 

Contact
Telefoon: 088-8883000
E-mail: info@thorbecke.nl
 
 
Volg ons via
 
 

Terug naar

Missie van Thorbecke
Door daadkracht én in samenwerking
publieke organisaties verder brengen

 

 

Thorbecke Nieuwsbrief

 

Contact
088-8883000
info@thorbecke.nl