Tijdelijk voordeel in planschade geen recht?

Door: mr. Peter Scharenborg, jurist

Publicatie datum: 31 december 2019 11:04
Bij planschade wordt een vergelijking gemaakt tussen (de maximale mogelijkheden van) het planologisch regime dat volgens aanvrager schade veroorzaakt en het daarvoor geldende planologisch regime. Als geconcludeerd kan worden dat aanvrager in een ongunstigere positie is beland, is sprake van planologisch nadeel. Toch komt dit nadeel niet altijd voor tegemoetkoming in aanmerking…

Op 4 december 2019 deed de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) een bijzonder interessante uitspraak over planologisch vervallen direct voordeel (ECLI:NL:RVS:2019:4086).

Casus

De aanvrager is sinds 1 april 1980, door middel van verkrijging via een legaat, eigenaar van een perceel te Lichtenvoorde. In verband met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Woonwijken Lichtenvoorde" op 6 december 2013 vraagt aanvrager om tegemoetkoming in planschade. Op grond van dat plan is de mogelijkheid tot het bouwen van een vrijstaande woning komen te vervallen.

Advies en standpunt college

Het college heeft advies gevraagd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ). Volgens SAOZ is er sprake van planschade. Onder de werking van het oude bestemmingsplan “Lichtenvoorde Kern, zesde herziening”, was het perceel van aanvrager bestemd voor ‘Woningbouw EO’, bedoeld voor enkele en dubbele eengezinswoningen. Er was een bouwstrook opgenomen met een breedte van 12,50 meter en een diepte van 10 meter. Op grond van de planregels kon op deze bouwstrook één vrijstaande woning worden opgericht. In het nieuwe bestemmingsplan is aan het perceel de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Tuin’ toegekend. De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn samen met een ander woonperceel bestemd voor twee aaneengebouwde woningen. Echter, de bouwmogelijkheid voor de vrijstaande woning, is door de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan komen te vervallen. Daardoor heeft het nieuwe bestemmingsplan aanvrager in een nadeliger positie gebracht en is voor tegemoetkoming vatbare schade ontstaan. De SAOZ heeft de schade, na aftrek van 20% van de schade ten gevolge van het normaal maatschappelijk risico gewaardeerd op € 105.200,--. SAOZ vermeldt dat van voorzienbaarheid geen sprake kan zijn, nu sprake is van erfopvolging en het perceel al voor 1872 in voorgaand eigendom is. 

Het college heeft in afwijking van het advies van SAOZ besloten de aanvraag af te wijzen. Daartoe overweegt het college dat op de gronden van aanvrager zowel ten tijde van de voorgaande verkrijging als ten tijde van verkrijging op 1 april 1980 geen woonbestemming op de gronden rustte en er ook geen zicht op de thans wegbestemde bouwmogelijkheden was. Ten tijde van de voorgaande verkrijging was de bestemming vermoedelijk agrarisch, ten tijde van verkrijging door aanvrager waren de gronden bestemd voor "Bijzondere bebouwing A", bedoeld voor instellingen van algemeen sociaal-culturele aard. In bezwaar heeft het college haar besluit tot afwijzen van de aanvraag gehandhaafd.

Beroep

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college ten onrechte, in afwijking van het advies van de SAOZ, de aanvraag om tegemoetkoming in planschade heeft afgewezen op grond van voorzienbaarheid. Zij heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen. 

Uitspraak Afdeling

De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling overweegt dat appellant op 1 april 1980 door een legaat eigenaar is geworden van het perceel.  Op dat moment voorzag het geldende bestemmingsplan "Lichtenvoorde Kern" niet in het oprichten van de vrijstaande woning. De zesde herziening van het bestemmingsplan "Lichtenvoorde Kern", in werking getreden in het jaar 1988, maakte de bouw van de vrijstaande woning mogelijk. In het nieuwe bestemmingsplan, dat in werking is getreden op 6 december 2013, is deze bouwmogelijkheid weer komen te vervallen. Niet in geschil is dat het nadeel uitsluitend bestaat uit het wegvallen van dit tijdelijke voordeel. Naar het oordeel van de Afdeling behoort de schade, die daaruit voortvloeit, in dit geval redelijkerwijs voor rekening van appellant te blijven. Appellant heeft door het in 1988 in werking getreden voor hem gunstiger planologisch regime een tijdelijk voordeel genoten, dat nadien weer verloren is gegaan. De rechtbank is ten onrechte tot een ander oordeel gekomen.

Conclusie 

De Afdeling lijkt in deze uitspraak nadere invulling te geven aan het begrip redelijkerwijs. Dit begrip is een beperking op mogelijke planschade en volgt uit de inleiding van artikel 6.1 Wro (…voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven… ). De Afdeling is blijkbaar van oordeel dat het vervallen een tijdelijk planologisch voordeel, dat is verkregen na eigendomsverkrijging en nimmer is benut, redelijkerwijs voor rekening van een aanvrager om tegemoetkoming in planschade dient te blijven.

De gevolgen van deze uitspraak kunnen groot zijn. Grondeigenaren die gronden ‘warm’ hebben verworven (speculeren op toekomstig waardevollere bouw- en gebruiksmogelijkheden) maar deze verworven hebben onder een minder voordelig regime, kunnen dit later verkregen planologisch voordeel mogelijk zonder vorm van vergoeding verliezen. Voor gemeenten ontstaat echter de mogelijkheid om ‘per ongeluk’ toebedeelde (en ongewenste) bouw- en gebruiksmogelijkheden zonder planschaderisico weg te bestemmen. Daarbij zal wel moeten worden onderzocht wat de planologische situatie ten tijde van eigendomsverkrijging voor betrokken grondeigenaren was. 

 

 

 

 

 

 

Contact

Telefoon: 088-8883000

E-mail: info@thorbecke.nl

 

 

Volg ons via

 

 

 

Terug naar

Missie van Thorbecke

Door daadkracht én in samenwerking

publieke organisaties verder brengen

 

 

Thorbecke Nieuwsbrief

 

Contact

088-8883000
info@thorbecke.nl